Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4431

Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4325 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning kinderblijslag met terugwerkende kracht. Ter zitting van de Raad is onder verwijzing naar recente uitspraken van de Raad van 16 april 2009 (onder meer LJN BI1498) door de Svb medegedeeld dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd. In de hiervoor bedoelde uitspraken heeft de Raad, in soortgelijke gedingen als het onderhavige, overwogen dat voor zover een daad van veiligstellen heeft plaatsgevonden meer dan vijf jaar voor de definitieve aanvraag om kinderbijslag na de toekenning van de WAO-uitkering, sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat die de Svb aanleiding hadden moeten geven af te wijken van zijn beleid om met een maximale terugwerkende kracht van vijf jaar kinderbijslag toe te kennen.


Uitspraak

08/4325 AKW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], Marokko (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2008, 07/405 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 23 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. De Raad heeft ter zitting het onderzoek geschorst. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 11 juni 2009. Appellant is daarbij opnieuw niet verschenen. De Svb heeft zich opnieuw laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant heeft in december 1987 zijn werkzaamheden in Nederland wegens ziekte gestaakt. Vervolgens is hij teruggekeerd naar Marokko alwaar hij sindsdien woont. Op de aanvraag van appellant om toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is aanvankelijk afwijzend beslist, doch na een langdurige procedure heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij besluit van 18 juni 2002 met ingang van 14 december 1988 een uitkering krachtens - onder meer - de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Vervolgens heeft appellant bij brief van 27 juni 2002 aan de Svb verzocht om opnieuw kinderbijslag aan hem toe te kennen. Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft de Svb met ingang van het eerste kwartaal van 1998 kinderbijslag krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aan appellant toegekend. 1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij ook over de kwartalen vanaf 1987 kinderbijslag wenst te ontvangen. De Svb heeft uiteindelijk bij beslissing op bezwaar van 21 december 2006 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant gegrond verklaard en met ingang van het eerste kwartaal van 1994 kinderbijslag toegekend aan appellant. 1.4. Appellant heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat hij ook over het tijdvak van 1987 tot 1994 aanspraak heeft op kinderbijslag. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. 2.1. Ter zitting van de Raad is onder verwijzing naar recente uitspraken van de Raad van 16 april 2009 (onder meer LJN BI1498) door de Svb medegedeeld dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd. In de hiervoor bedoelde uitspraken heeft de Raad, in soortgelijke gedingen als het onderhavige, overwogen dat voor zover een daad van veiligstellen heeft plaatsgevonden meer dan vijf jaar voor de definitieve aanvraag om kinderbijslag na de toekenning van de WAO-uitkering, sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat die de Svb aanleiding hadden moeten geven af te wijken van zijn beleid om met een maximale terugwerkende kracht van vijf jaar kinderbijslag toe te kennen. De Svb is van oordeel dat de brief van appellant van 21 mei 1990 aangemerkt moet worden als een eerste daad van veiligstellen als hiervoor bedoeld. 2.2. Ook de Raad is, gelet op de hiervoor bedoelde uitspraken van 16 april 2009, van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven nu appellant in zijn brief van 21 mei 1990 de Svb heeft geïnformeerd over een nog lopende procedure met betrekking tot zijn aanspraak op een WAO-uitkering. De Raad is niet gebleken dat appellant de Svb ter zake al eerder heeft geïnformeerd. 2.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Svb dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene. Daarbij merkt de Raad, wederom onder verwijzing naar voornoemde uitspraken en geheel ten overvloede, nog op dat een eventuele toekenning van kinderbijslag vanaf het kwartaal waarin de eerste daad van veiligstellen is verricht, ’s Raads toetsing zou kunnen doorstaan. 3. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene; Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht ad € 145,-- dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009. (get.) T.L. de Vries. (get.) W. Altenaar. DW